Abdelkader Benali begon zijn workshop vrijdag met een korte anekdote over de man die hem van Utrecht naar Eindhoven reed. Die rit duurde maar anderhalf uur en zijn chauffeur was bij aanvang een vreemde, maar in zijn lezing vertelt Benali een verhaal dat de toehoorders bijna het gevoel geeft de chauffeur voortaan op straat te kunnen herkennen. Dat dit de bekende schrijver Benali zo goed afgaat, is natuurlijk geen toeval. Benali verdient niet voor niets zijn geld met het vertellen van verhalen. Maar met het onderscheid dat hij even later aanbrengt tussen ‘schrijvers’ en ‘verhalenvertellers’, komt er nog een verklaring bij. Juist omdat Benali helemaal geen belang had bij het gesprek dat hij met zijn chauffeur voerde, kon hij onbevangen naar hem luisteren zonder het gesprek richting te willen geven. En dat is volgens Benali precies wat verhalenvertellers van schrijvers onderscheidt. “A storyteller is interested in letting the story pass without intervention, whereas the writer gives the conclusion of a thought line.We can all be writers, but we cannot all be storytellers.” Toch wil Benali zien of er een verhalenverteller in de deelnemers van de Eindhoven Caucus schuilt. Halverwege de workshop komt hij daarom met een opdracht. “You’ve stayed with each other for a week now. I want all of you to write a biography about someone else in the Caucus. Try to become a storyteller.” Om dat te bereiken wil Benali dat iedereen zijn of haar naam op een blank stukje papier schrijft en het papiertje opvouwt. Benali stopt alle lootjes in een pet en gaat de groep rond. Iedereen moet een lootje trekken. Benali geeft één tip: “Imagine the past, present and death of the person. After this assignment we will try to guess who is the one portrayed.”
Dat gaat al meteen mis. De deelnemers kennen elkaar zo slecht, dat sommigen niet weten wie bij de naam hoort die ze getrokken hebben. Ze besluiten één voor één op te staan om zich voor te stellen. Een leuk moment. De kunstenaars lijken eventjes weer op brugklassers, de een verlegen, een ander met de lachers op zijn hand. Vanaf dat moment hebben ze twintig minuten om hun verhaal op papier te zetten.
Het is doodsstil in de ruimte. De kunstenaar Giancarlo Pazzanese rust met zijn hoofd tegen de stoelleuning voor hem. Ineengedoken begint hij aan zijn opdracht. Anderen zijn al verwoed aan het schrijven en weer doorkrassen. Michael Smit staart voor zich uit. Af en kijkt hij naar zijn blaadje en dan lijkt het erop dat hij bijna begint. Meestal ziet hij daar vervolgens weer vanaf. Als Benali zegt dat de deelnemers nog maar dertig seconden hebben, heeft Michael ongeveer zes zinnen op papier gezet.
Maar wanneer de deelnemers beginnen met het voorlezen van hun biografie, blijkt dat er wel meer zijn met een kort stukje. Bovendien valt het op dat bijna niemand zich in zijn biografie herkent. Tenzij er een soort CV van hun ‘succesful career’ is gemaakt, wat ook vaak voorkomt. Tegenover die feitelijke opsommingen staan weer poëtische verhalen met zinnen als: “I see you thinking. You thought yesterday. Tomorrow it is my thought, I’m you.”
Wat alle verhalen met elkaar gemeen hebben, is de centrale rol die het kunstenaarsschap speelt. Zo zegt een deelnemer in zijn verhaal over Toos Nijssen: “Becoming an artist was something that happened while looking in the wrong direction.” Iedereen portretteert de ander als een gedreven persoonlijkheid die niet persé besloten had kunstenaar te worden, maar het door bepaalde karaktereigenschappen en dromen toch werd.
Kunstenaar Allard van Hoorn merkt na de workshop diezelfde homogeniteit op. Van Hoorn: “Ik denk dat iedereen een soort alterego van zichzelf creëerde. Je bent bang om de kern van die ander te dicht te benaderen. Die kan namelijk gevoelig liggen en als je fout zit komt het bovendien nog harder aan.” Toch vond Van Hoorn het een leuke en uitdagende opdracht. “We hebben elkaar hier beter door leren kennen. En door het echte leven te ontstijgen, probeerden we elkaar te raden op een spiritueler niveau.”